532 3 MEI 1924. Een factor van 0.9 is op grond van het vorenstaande derhalve eer te laag dan te hoog te noemen. Toch zou Spr. zich daarmede nog kunnen vereenigen, ware het niet, dat de dienst 1923 vermoedelijk een tekort van f 100.000 zal opleveren. Hoe dit tekort zal worden gedekt, daarover wordt in het onderwerpelijke voorstel met geen woord gerept. Die dekking wordt dus verschoven tot 1925. En waar nu over 1923, zooals Spr. bij de behandeling van de begrooting 1924 uitvoerig heeft uiteengezet, tengevolge van het voorstel van den heer Haaiman, om den factor voor het belastingjaar 1923-1924 op 0.7 terug te brengen, te weinig belasting is geheven, zou Spr. het juister achten, indien reeds in 1924 dit tekort geheel of althans grootendeels zou worden inge haald, hetgeen bereikt zou kunnen worden door den factor vast te stellen op 1. Vermits echter ook bij vaststelling van den factor op 0.9 reeds een belastingverhooging wordt toegepast van ruim 28 "Io, zal Spr. geen voorstel doen om den factor nog hooger te stellen, hopende evenwel, dat de behandeling van deze aangelegenheid een aansporing moge zijn tot bezuiniging, opdat in 1925 de belasting niet wederom zal moeten worden verhoogd. De heer HAALMAN kan zich met dit voorstel volkomen vereenigen. Spr. meent, dat het thans niet het geschikte tijdstip is om over de dekking van die f 100.000.— te spre ken dit komt eerst bij de begrooting voor 1925 aan de orde. Voorts wijst Spr. er op, dat dit nadeelig saldo in hoofdzaak is te wijten aan het feit, dat 1923 een overgangs jaar is, tengevolge waarvan slechts over s/8 der belasting opbrengst kon worden beschikt, en niet, zooals weieens beweerd is aan de omstandigheid, dat de vermenigvul digingsfactor verleden jaar te laag zou zijn gesteld. Ware 1923 een normaal jaar geweest, de uitkomst zoude niet on gunstig zijn. Wat de vermoedelijke daling van het belastbaar inkomen betreft, daaromtrent staat nog niets vast. Het ligt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 532