3 MEI 1924. 535 Mevrouw NEVE-REINTJES vraagt, wat er bij beëin diging der steunregeling zal gebeuren met de menschen, die niet aan de werkverschaffing op de heide kunnen deelnemen. De VOORZITTER: Dat zijn er maar acht. Mevrouw NEVE-REINTJES: Als er maar zoo weinig zijn, welk bezwaar is er dan tegen om de steunregeling nog eenige weken voort te zetten De heer MOLL deelt mede, dat de commissie van advies unaniem voor stopzetting was. Toen de zaak in de commissie werd besproken, waren er nog 36 steuntrekkenden, terwijl er nu nog slechts 8 zijn. Het ligt in de bedoeling deze ge leidelijk te laten afvloeien. Wanneer er meerdere bij komen dan zullen deze bij de werkverschaffing te werk worden gesteld. De commissie van advies heeft tot stopzetting ge adviseerd, met dien verstande, dat zij zich de vrijheid voor behoudt om, indien zulks noodig mocht blijken, met een voorstel in zake een nieuwe steunregeling te komen. De heer COHEN zegt, dat de werkloozen, die in België te werk zijn gesteld, terugkomen. Zulks behoeft geen ver wondering te wekken, want de menschen kunnen het daar niet volhouden. Voorts deelt Spr. mede, dat er gisteren 55 arbeiders van de Kwatta-fabriek zijn ontslagen. Zal er zich dus weer spoedig een groot aantal werkloozen aanmelden, met het maken van een nieuwe steunregeling gaat geruimen tijd heen. Men zou dus in dien tusschentijd zonder steunre geling zitten, terwijl het toch zeer wel kan voorkomen, dat er bij die werkloozen kostwinners zijn, die niet geschikt zijn voor het werk op de hei. Wat zal er met die menschen gebeuren? Moeten die dan soms naar de armbesturen ver wezen worden? Dat kan toch de bedoeling niet zijn. Want heeft Wethouder Moll niet indertijd zelf verklaard, dat hij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 535