544
19 MEI 1924.
Naar het ons met de Raadscommissie toeschijnt, mogen
wij ons niet aan den plicht onttrekken de ontstane moeilijk
heden, desgewenscht ook nader mondeling, in het licht te
stellen, opdat Uw Raad met volledige kennis deze voor
Breda gewichtige zaak zal kunnen beoordeelen,"
De VOORZITTER doet voorlezing van de volgende
motie van den heer Appelboom c. s.
„De Raad der gemeente Breda,
„Gelezen de nota van Burgemeester en Wethouders d. d.
„18 Mei 1924, betreffende de verbouwing van het Stadhuis,
„en kennis genomen hebbende van het desbetreffend schrijven
„van den Directeur van Openbare Werken d. d. 14 Mei
„1924;
„Gelet op de omstandigheid, dat de uitvoering van zijn
„besluit van 3 Mei j. 1. tot onoverkomelijke bezwaren zou
„leiden
„Betreurende, dat die bezwaren een gevolg zijn hiervan,
„dat de Raad niet tijdig in de voorbereiding van het plan
„voor de verbouwing is gekend;
„Vereenigt zich met de conclusie in genoemde nota."
Deze motie wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De heer HAALMAN verklaart, tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders vervat in bovenstaande
nota te zijn, omdat, zooals de zaak nu geloopen is, de
Raad noodgedwongen de door Burgemeester en Wethouders
aangegeven oplossing heeft te aanvaarden. Burgemeester en
Wethouders trachten in hun nota de verantwoordelijkheid
in deze af te wentelen op den Raad, doch Spr. wenscht die
verantwoordelijkheid niet te aanvaarden, daar het College
den Raad niet tijdig genoeg in de voorbereiding van het
verbouwingsplan heeft gekend.