546
19 MEI 1924.
voor den Raad. En daarom zou ik, uit naam van den Raad,
aan Burgemeester en Wethouders beleefd in overweging
wenschen te geven, voortaan zorg te willen dragen, dat bij
soortgelijke plechtigheden, uitgaande van het Bestuur der
Gemeente, de raadsleden eenigszins met meer égards zullen
worden behandeld.
De VOORZITTER antwoordt, dat Burgemeester en
Wethouders gaarne aan dat verzoek zullen voldoenzij
kunnen niet anders dan gevleid zijn door de belangstelling,
welke de raadsleden in de gemeentelijke zaken stellen. Toch
wil Spr. in dit verband even het feit memoreeren, dat, of
schoon voor het bijwonen van den Volkszangdag wél uit-
noodigingen aan de raadsleden waren gezonden, slechts één
lid daarvan gebruik heeft gemaakt.
2. De heer COHEN herinnert er aan, dat ongeveer 2
maanden geleden, door den Raad een motie, in zake het
verbod van melkbezorging op Zondag, is aangenomen. In
verband hiermede vraagt Spr., of een desbetreffende ontwerp
verordening spoedig te wachten is.
De VOORZITTER antwoordt, dat Burgemeester en
Wethouders in den laatsten tijd in het bezit zijn gekomen
van nieuwe gegevens, waaruit is gebleken, dat dit vraagstuk
niet zoo eenvoudig is als het wel lijkt. Spr. is voornemens
om binnenkort de commissie voor de strafverordeningen
bijeen te roepen, ten einde deze zaak te bespreken.
De heer COHEN zegt, dat het de bedoeling van den
Raad is geweest, dat Burgemeester en Wethouders met een
ontwerp-verordening zouden komen. Zij moeten derhalve
geen uitvluchten zoeken om hun zin door te drijven.
De VOORZITTER komt op tegen de voorstelling, welke
de heer Cohen van de houding van Burgemeester en Wet-