562 5 JUNI 1924. De VOORZITTER: Dit gebeurt nu al. De voorwaarden houden dergelijke bepalingen in. De heer KORTEWEG erkent, dat veel van hetgeen de heer Elich wenscht nu al gebeurt. Spr. zou echter toch willen vragen, of er bezwaar tegen bestaat om zooals in het adres van de middenstandsvereenigingen wordt ver zocht het autobusverkeer in één richting door de binnen stad te leiden. De VOORZITTER: De moeielijke ligging van de bin nenstad maakt zulks ongewenscht. Er kan evenwel opnieuw onderzocht worden in hoeverre bij de politie bezwaren be staan tegen een verkeersregeling, als in het adres wordt beoogd. Het advies van den Commissaris van Politie is echter zeer klemmend, zoodat er weinig hoop is op een verandering van zienswijze. Nog merkt Spr. op, dat het standplaats hebben op de Houtmarkt geen bezwaar kan opleveren voor het doen van inkoopen in de binnenstad. Den heer ZIJLMANS wil het toch voorkomen, dat de adresseerende middenstandsvereenigingen geen ongelijk hebben. Het gaat z. i. dan ook niet op, dit adres zoo maar op zijde te schuiven. Op het oogenblik heeft een zekere bevoorrech ting plaats, want vrachtauto's mogen nog wél door de bin nenstad rijden, hoewel die toch ook gevaar opleveren. Aan alle verkeer is gevaar verbonden. Doch, is dit van dien aard, dat de middenstand er door mag worden benadeeld? Spr. meent van niet. Zulks is voor het gemeentelijk tram bedrijf misschien niet prettig, maar dat lost de klachten van den middenstand niet op; deze toch vertegenwoordigt een zeer groot deel van de Bredasche bevolking. De heer CERUTTI is van meening, dat niemand zal kunnen ontkennen, dat uit een verkeersoogpunt het rijden van autobussen door de Ridder-, Eind- en Ginnekenstraat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 562