5 JUNI 1924. 565 baat. Vanmiddag heeft Spr. een conferentie gehad met adressanten. Hij heeft hun toen gevraagd, of zij eenigszins konden bewijzen, dat de middenstand tengevolge van den door Burgemeester en Wethouders genomen maatregel schade lijdt; men kon dit niet. Het weren van vrachtauto's uit de binnenstad heeft reeds een punt van overweging uitgemaakt in de commissie voor de strafverordeningen. Spr. zou de zelfde middenstanders, die nu adresseeren, weieens willen vragen, wat zij er van zouden zeggen, wanneer het rijden met vrachtauto's in de binnenstad werd verboden. Spr. ver wacht, dat zij daartegen vele bezwaren zouden hebben. Van een bevoorrechting kan in deze geen sprake zijn, want de vrachtauto's vormen een ongeregeld verkeer, dat niet te vergelijken is met een geregelde autobusdienst. De heer Cerutti heeft gevraagd, waarom men de autobussen niet langs andere zijden van de stad, zooals b. v. de Fellenoord- en Leuvenaarstraat laat rijden. Dit is inderdaad ter sprake geweest, doch bij de maatschappijen bestond daartegen be zwaar. Het lijkt Spr. een te zware last om aan de maat schappijen een bepaalde route op te leggen. Oneerlijke con currentie is er niet bij in het spelhet College heeft goede redenen voor zijn besluit. Spr. is ervan overtuigd, dat zeer vele middenstanders verheugd zijn over deze verkeersregeling. De heer HAALMAN verklaart, dat de argumenten door den Voorzitter in het midden gebracht, hem niet hebben afgebracht van het handhaven van zijn motie. De Voorzitter heeft zich voornamelijk beroepen op het advies van den Commissaris van Politie. Spr. herinnert er aan, dat er wel eens een rapport van dien Commissaris is geweest, dat door den Voorzitter niet met zooveel enthousiasme in den Raad is gebracht. De Commissaris van Politie heeft van zijn standpunt gezien gelijk, dat hij voorzichtig is. Spr. kan ech ter in andere steden tal van smalle straten opnoemen, waar wel autobussen rijden, b. v. de Wagenstraat in Den Haag. Spr. is dan ook van meening, dat de Commissaris in deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 565