566
5 JUNI 1924.
te zwaartillend is. De Voorzitter heeft zelf toegegeven, dat
men de vrachtauto's niet kan weren, hoewel zij veel gevaar
lijker zijn dan de autobussen. Wat men echter den een
toestaat, mag men den ander niet verbieden. Wat nu het
adres der middenstandsvereenigingen betreft, gelooft Spr.,
dat dit de wenschen van adressanten niet juist weergeeft;
men heeft daarin de kool (autobussen) en de geit (gemeente
bestuur) willen sparen. Spr. is n. 1. ervan overtuigd, dat zij
liever hadden, dat den autobussen weer werd toegestaan
heen en terug door de binnenstad te rijden. Zij hebben
echter nu maar de helft gevraagd, gedachtig aan de moge
lijkheid, dat zij Burgemeester en Wethouders later nog wei
eens voor iets anders noodig kunnen hebben. Spr. wil ook
wat water in zijn wijn doen en zal zijn motie in dien zin
wijzigen, dat daarin komen te vervallen de woorden „op te
heffen" en „althans". Zoodoende laat Spr. het aan het
College over om tegemoet te komen aan de wenschen van
de middenstandsvereenigingen.
De VOORZITTER constateert, dat er uit den Raad
stemmen zijn opgegaan, die den maatregel van Burgemeester
en Wethouders toejuichen en ook die hem betreuren. Spr.
verklaart, dat Burgemeester en Wethouders bereid zijn te
onderzoeken in hoeverre aan de wenschen, in het adres
geuit, is tegemoet te komen en zich opnieuw in verbinding
te stellen met den Commissaris van Politie. Aan den Raad
zal daaromtrent nadere mededeeling worden gedaan. Spr.
geeft derhalve in overweging, motie en adres te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders om prae-advies.
De heer APPELBOOM vraagt, of in afwachting van
dat onderzoek, den autobussen niet alvast zou kunnen worden
toegestaan in één richting door de binnenstad te rijden, anders
kan R. A. P. het niet meer uithouden.
De VOORZITTER vindt, dat de heer Appelboom
een verkeerd element in het debat brengt.
-