5 JUNI 1924. 577 „is de werkverschaffing niet veel meer dan eene steunver- „leening aan enkele personen, voor wie hulp in anderen „vorm maatschappelijk behoort te worden gevonden. „Naar het oordeel van bedoelde meerderheid van ons „College, behoort de werkverschaffing na Donderdag 19 „Juni a. s. niet meer te worden voortgezet." De heer SCHRAUWEN is dankbaar voor de beant woording van zijn vragen, doch kan zich daarbij niet neer leggen. Bij de werkverschaffing zijn thans nog 75 gezins hoofden betrokken. Nu zegt men wel, dat door stopzetting de zaak weder in normale banen wordt geleid, doch zulks duurt te lang. 19 Juni is een te korte termijn voor opzegging. Spr. heeft hier vóór zich een motie, onderteekend door 11 leden van den Raad, welke beoogt niet tot stopzetting over te gaan, maar integendeel de menschen gedurende de eerste 5 dagen van de week te laten werken. Burgemeester en Wethouders zeggen wel, dat bij 4 dagen arbeid f 12.kan worden verdiend, doch het overgroote deel haalt niet meer dan f 10. Voorts beroept het College zich op de vergoeding voor rijwielgebruik, welke 40 ets. per dag bedraagt, maar dat is geen overwinst. Een en ander is dan ook niet voldoende om in het noodzakelijkste levensonderhoud te voorzien. De VOORZITTER doet voorlezing van de motie- Schrauwen c. s., welke luidt: „De Raad der gemeente Breda, „kennis genomen hebbende van de antwoorden door het „college van Burgemeester en Wethouders gegeven op de „vragen van zijn medelid A. Schrauwen in zake de werk- „verschaffing. „verklaart daarmede geen genoegen te kunnen nemen en „acht het noodig, dat de werkverschaffing niet alleen ook „na 19 Juni a. s. blijft voortbestaan, doch ook gedurende „de vijf eerste werkdagen der week zal worden opengesteld. „draagt daarom Burgemeester en Wethouders op, zich

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 577