5 JUNI 1924.
579
verband aan, hetgeen de heer J. Gerritzen schrijft over
de werkloosheidszorg. Er is hier geen sprake van een eco
nomische ziekte. Burgemeester en Wethouders voelen zich.
nu de toestand zich hier zoo heeft ontwikkeld, dan ook niet
langer verantwoord om de werkverschaffing voort te zetten.
Zij achten zulks zeer onbillijk tegenover andere ingezetenen,
die evenzeer in behoeftige omstandigheden verkeeren, en de
beurs der gemeente. Men moet de werkverschaffing op de
heide niet kunstmatig in stand houden. Houdt de menschen
toch niet kunstmatig in Breda en in hun oude vak vast. In
de motie-Schrau wen c. s. wil men zelfs 5 dagen per week
laten werken. Spr. licht in verband hiermede toe, hoe Bur
gemeester en Wethouders er toe gekomen zijn om de werk
verschaffing slechts gedurende 4 dagen per week open te
stellen. Wanneer men daar een bezoek brengt, krijgt men
den indruk, dat voor velen dat werk een gewoonte is ge
worden, terwijl zulks geenszins de bedoeling is. 's Zaterdags
kwam reeds 1/3 deel uit eigen beweging niet. Spr. maakt
hen daar geen verwijt van, integendeel, zij bleven waar
schijnlijk weg om werk te zoeken. Burgemeester en Wet
houders hebben in overleg met het Staatsboschbeheer besloten
om den Vrijdag en den Zaterdag niet te laten werken. Ten
slotte wijst Spr. er nogmaals op, dat het belachelijk zou zijn
om voor 12 crisis-werkloozen deze regeling in stand te houden.
De heer COHEN houdt de volgende rede
Mijnheer de Voorzitter,
In de eerste plaats moet ik U zeggen, dat het mij teleur
gesteld heeft, dat U het nu pas noodig geoordeeld hebt om
een raadsvergadering uit te schrijven, aangezien een spoed-
eischende vergadering op 26 Mei is aangevraagd voor dit
onderwerp. Mijnheer de Voorzitter, daaraan laat U naar
mijn bescheiden meening al zien, dat U de werkloozenver-
zorging niet erg welgevallig is. Indien het een zaak betreft,
die U nog al na aan het hart ligt, dan weet U er wel raad