582 5 JUNI 1924. Mei hebben Burgemeester en Wethouders er schijnbaar niet mede voor den dag durven komen om de werkverschaffing stop te zetten en denken zij thans bij zich zelf, nu wordt het tijd, dat wij er mee komen. Wat moet er terecht komen van die menschen, indien de werkverschaffing stopgezet wordt? Zij zullen zich noodge dwongen moeten vervoegen bij het Armbestuur, dat hun dan misschien wel 98 cent of een gulden zal geven. De royaliteit van het Armbestuur kennen wij op dit gebied wel. Misschien dat zij er nog wat boonen en erwten bij krijgen. Mijnheer de Voorzitter, dat is het eenigste waar de meerderheid van dit College het naar toe wil drijven. Wat zij in een der vorige vergaderingen niet heeft kunnen winnen, tracht zij op een dergelijke slinksche manier er door heen te krijgen. De VOORZITTER komt op tegen de uitdrukking „slinksche manier". Het College is op loyale wijze voor zijn meening uitgekomen. De heer COHENMijnheer de Voorzitter, ik hoop en wensch, dat de Raad billijk zal wezen en aan den wensch van de meerderheid van het College geen gehoor zal geven. Voorts merkt Spr. nog op, dat de Voorzitter nu heeft gezegd, dat er 30 werkloozen naar den Belcrumpolder zullen worden overgeplaatst; hij vergeet echter, dat er dan nog 39 overblijven. Ook heeft de Voorzitter verzwegen, wat er zal gebeuren met degenen, die uitgetrokken zijn uit de werk lozenkassen. Wat de herplaatsing van de 50 ontslagen Kwatta-arbeiders betreft, daar raadt de Voorzitter maar naar. De VOORZITTER: Ik verzwijg niets. U mag aan mijn woorden niet twijfelen. De heer COHEN heeft gehoord, dat er nu weder 50 man bij de Kwatta-fabriek ontslagen zullen worden. De Voorzitter mag ook aan Spr.'s woorden niet twijfelen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 582