584 5 JUNI 1924. toe, dat er een tijd is geweest, dat de werkverschaffing reden van bestaan had, maar nu is het tijdstip gekomen om op eigen initiatief werk te zoeken. De heer KLUFT kan niet gelooven, dat, als het waar is, wat de heer Cohen zegt, dat er bij de werkverschaffing nog geen f 12.— per week verdiend wordt, dan die menschen zóó gek zouden zijn om daarvoor te werken, wanneer zij ander werk zouden kunnen krijgen. Spr. betwijfelt, of er wel zooveel werkloozen in den Belcrumpolder te werk ge steld zullen kunnen worden; het zal tegenvallen. En wat moet er dan met de overigen gebeuren? Spr. weet uit ondervinding, dat het uiterst moeilijk is om aan werk te komen. Spr. wil die menschen niet aan de armoede zien prijsgegeven. Op die manier gaat men de zorg voor hen wederom aan het particulier initiatief overlaten. De VOORZITTER: Dus U zoudt willen, dat men voor 12 menschen de werkverschaffing voortzette? De heer KLUFTMen moet dan maar te hunner behoeve een steunregeling maken. Zij moeten toch leven! Spr. heeft diep medelijden met hen. De VOORZITTER zegt, dat het hier niet gaat om een kwestie van medelijden, dat men met zoovele anderen mis schien in sterkere mate moet hebben. Men moet er als over heid voor waken, dat men niet een bepaalde categorie bevoordeelt. Wanneer de werkloosheid zich als een massaal verschijnsel voordoet, is het iets anders, doch zulks is nu niet meer het geval. De enkelingen moet men aan de hulp van het particulier initiatief overlaten. De heer KLUFTWat moet er dan met die 69 man gebeuren?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 584