24 JUNI 1924.
603
meer geldt. Wanneer de Raad nu zou besluiten in het
zooeven genoemd geval restitutie van betaalde rechten te
verleenen, dan zal men en met hetzelfde recht ook
met verzoeken om terugbetaling komen van het keurloon
voor andere afgekeurde objecten. Mocht men daaraan niet
willen voldoen, dan wordt door de voorgestelde wijziging
een buitengewone onbillijkheid begaan tegenover anderen.
De VOORZITTER wijst op de beperkinghet betreft
hier n.l. slechts uit nood gedoode dieren, welke in de gemeen-,
telijke slachtplaats zijn geslacht.
De heer HAALMANNeemt U die bepaling maar op,
dan zal het andere wel van hooger hand in de verordening
opgenomen moeten worden.
De heer APPELBOOM vindt het billijk, dat, wanneer
het gekeurde vernietigd moet worden, het keurloon dan
teruggegeven wordt.
De heer COHEN sluit zich aan bij het betoog van den
heer Haaiman. Spr. wijst op de onbillijkheid, dat hier
alleen een uitzondering wordt gemaakt voor uit nood ge
slachte dieren, niet voor andere afgekeurde objecten, b. v.
vet en worst, welke toch ook niet voor de consumptie ge
bruikt kunnen worden. Het komt Spr. dan ook voor, dat
de voorgestelde wijziging uitsluitend is in het belang van
den N. C. Boerenbond. Spr. dringt er op aan, dit voorstel
aan te houden en de zaak nader te overwegen.
De VOORZITTER herhaalt, dat dit voorstel moet worden
beschouwd uit een oogpunt van billijkheid en belang voor
den dienst, omdat door de gezonde samenwerking met den
N. C. B., waarvan de faam tot in Den Haag is doorge
drongen, de goede gang van zaken wordt gediend.