610 24 JUNI 1924. „van hen een niet belangrijk Rijkspensioen geniet en de „overigen geenerlei andere inkomsten hebben, althans geen „van eenige beteekenis, zijn wij van oordeel, dat het niet „wenschelijk is, te dezer zake wijziging te brengen in de „voorgestelde regeling. „Wij hebben dan ook de eer U het bijgevoegde voorstel in deze ongewijzigd wederom aan te bieden. „In zake de berekening van den duur van het wachtgeld „is echter in meergenoemd voorstel eenige verandering aan gebracht. „Bij nader inzien zijn wij n. 1. van meening, dat het wacht- „geld dient te worden berekend naar den diensttijd van de „werklieden op 1 November 1923, den datum waarop volgens „het oorspronkelijk voorstel van den Directeur der Licht- „bedrijven en Waterleiding de afvloeiing van het personeel „zou plaats hebben. Het langer in dienst blijven is als een „zuiver voordeel voor de werklieden te beschouwen en „derhalve achten wij het niet juist, over dien diensttijd vanaf „1 November 1923 tot 1 Juni a. s. bovendien nog wachtgeld „toe te kennen. „In verband hiermede hebben wij ons voorstel van 28 „April j. 1. gewijzigd als volgt „„1 Juni a. s.", op den derden regel van boven, wordt ge wijzigd in „1 November 1923"; voor „zullen hebben" op „den derden en vierden regel van boven wordt gelezen „„hadden"; „ruim 6 en ruim 3 jaren", op den vierden regel „van boven, wordt gewijzigd in „meer dan 5 en meer dan „2 jaren" „achter „maand", op den zes en twintigsten regel van „boven, wordt ingevoegd gerekend tot 1 November „1923 „de geraamde kosten van de wachtgeldrekening, voorko- „mende op den drie en twintigsten regel van onderen, „worden verlaagd tot f 11.300. De heer HAALMAN wenscht mede namens zijn mede-lid

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 610