628
24 JUNI 1924.
Den heer ZIJLMANS valt het tegen, dat thans nog
f 2000.voor de herstelling van de brug noodig is. Spr.
meent zich te herinneren, dat de aanbesteding van het werk
destijds meegevallen is en vraagt in verband hiermede, waar
dat geld dan gebleven is.
De VOORZITTER antwoordt, dat de aanbesteding van
den brugbouw inderdaad onder de raming is gebleven; het
andere deel van het werk, dat in eigen beheer wordt uitge
voerd, is echter niet meegevallen, zoodat het crediet wordt
verbruikt.
De heer CERUTTI had gehoopt, dat, nu Breda door de
nieuwe Tolbrug een prachtige monumentale brug rijk is
geworden, ook aan de Hooge Brug mooie, met ornamenten
versierde leuningen zouden worden aangebracht. Dat zulks
niet in het voornemen ligt, is Spr. tegengevallen. Hij geeft
derhalve in overweging, aan den Directeur van Openbare
Werken alsnog opgaaf te vragen van de kosten eener leuning
van mooi smeedwerk.
De heer BOGMANS is het noch met den heer Cerutti,
noch met den heer Pel ster eens. Spr. is van oordeel, dat
de leuning volstrekt niet sierlijker behoeft te zijn dan zij
thans is en dat, indien de oude leuning goed gerepareerd
wordt, het niet noodig zal zijn verdere onkosten daaraan
te maken.
De VOORZITTER deelt mede, dat destijds deskundige
voorlichting is ingeroepen om na te gaan, of comfort en
aspect van de brug mede konden worden verbeterd, wijl het
toch onaangenaam is om f 25.500.uit te geven zonder
dat de brug er ook uiterlijk door wint. Toen is evenwel
gebleken, dat zulks binnen de grenzen van dat bedrag niet
kon. Spr. is van meening, dat f 2000.— voor een goede
leuning niet te duur is; het aspect van de brug zal er in
elk geval door verbeteren.