24 JUNI 1924. 633 tot vrijgevigheid zouden kunnen nopen, teneinde deze ernstig te kunnen overwegen. Dit schrijven is evenwel niet beant woord; de Regeering schijnt zeer gesloten te zijn met be trekking tot de aanbiedingen van Kampen. De kans bestaat, dat in de laatste dagen vóór het reces der Kamer een ont werp wordt ingediend en behandeld. Het komt Burgemeester en Wethouders derhalve voor, dat het aanbeveling verdient, zich thans tot de Tweede Kamer te richten door middel van een adres, waarvan het ontwerp den raadsleden is toegezonden. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend, daarin de kwestie van de oefenterreinen hoewel de Raad haar niet technisch beoordeelen kan en zich daarvoor ook moet wach ten toch even te moeten belichten. Spr. zou gaarne willen weten, of de Raad een en ander kan goedvinden. De heer HAALMAN zegt, dat hij, hoewel hij zich in groote lijnen met den inhoud van het adres kan vereenigen, het betreurt, dat deze is gepubliceerd alvorens de behandeling in den Raad heeft plaats gehad. De VOORZITTER: De inhoud is niet gepubliceerd; hij is alleen den raadsleden bekend. De heer HAALMAN verklaart op een enkel punt bezwaar te hebben tegen de redactie van het adres en had daarom liever gezien, dat eerst over die redactie overeenstemming was verkregen met den Raad. Hij zal er nu echter niet over spreken en zijn stem aan dit ontwerp niet onthouden, doch hij verzoekt Burgemeester en Wethouders zich voortaan in dergelijke gevallen eerst met den Raad te verstaan over de redactie. De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethouders meenden, dat het niet zoo noodig was deze zaak in comité- generaal te behandelen. Spr. vermijdt geheime vergaderingen zooveel mogelijk. Doch, wanneer de heer Haaiman zulks

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 633