22 FEBRUARI 1924.
63
zijn gekomen. De Raad zou zich belachelijk maken, indien
hij zich ging verzetten tegen het door hem zelf genomen
besluit. Spr. zal dan ook beslist tegen het voorstel stemmen.
De heer KORTEWEG, zich aansluitende bij de vorige
sprekers, is van meening, dat de Raad eerst zijn vorig besluit
zou moeten herroepen, alvorens op het voorstel van Burge
meester en Wethouders te kunnen ingaan. Spr. zegt, dat den
raadsleden zand in de oogen is gestrooid door Burgemeester
en Wethouders. Als zij het raadsbesluit hadden uitgevoerd
en aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring hadden inge
zonden, dan hadden de schoolbesturen niet in beroep behoeven
te gaan.
De heer HAALMAN had het voorstel van Burgemeester
en Wethouders logisch gevonden, als het besluit van Gedepu
teerde Staten in tegenovergestelden zin ware uitgevallen. In
dit opzicht sluit Spr. zich aan bij den heer Hornix, dat de
Raad zich belachelijk zou maken, indien hij zijne eigen be
slissing zou trachten ongedaan te maken. Dat besluit is van
9 October, waarbij de Raad is teruggekomen op zijn beslis
sing van 27 Juli 1923. Spr. vraagt, waarom dat besluit niet
is uitgevoerd. Is dat niet aan de goedkeuring van Gedeputeerde
Staten onderworpen? Spr. hoopt dat Burgemeester en Wet
houders zich niet verschuilen zullen achter het door de school
besturen inmiddels ingesteld hooger beroep. Dit besluit had
niets met dat beroep te maken.
De heer ZIJLMANS sluit zich aan bij de vorige sprekers,
hieraan nog toevoegende, dat het hem getroffen heeft, dat
Burgemeester en Wethouders het advies van den Hoofd
inspecteur van het lager onderwijs niet bij de stukken hebben
overgelegd. In het pree-advies worden wel eenige gemeenten
genoemd, waar het artikel is uitgelegd in den geest, dien
Burgemeester en Wethouders daaraan wenschen te zien toe
geluid, doch niet worden gemeenten genoemd, waar het