64
22 FEBRUARI 1924.
artikel anders is toegepast. In Vlaardiïigen o.a. is het artikel
naar de letter der wet uitgevoerd.
De VOORZITTER, de vorige sprekers beantwoordende,
zegt, dat Burgemeester en Wethouders niet alleen gedurfd
hebben met dit voorstel te komen, maar zelfs gemeend
hebben dat te moeten doen.
De zaak, waarom het gaat, is deze.
Eenige schoolbesturen hebben zich tot den Raad gewend
om overeenkomstig art. 100 der Lager Onderwijswet van
de gemeente vergoed te krijgen de boventallige leerkrachten
over 1921, waarvan de vergoeding niet door het Rijk heeft
plaats gehad. De Raad heeft toen de vergoeding vastge
steld volgens de interpretatie, welke ook in andere groote
plaatsen aan dat artikel werd gegeven en waarmede de
Regeering zich heeft vereenigd. Later, in October, is de
Raad op zijn besluit teruggekomen, nadat de schoolbesturen
inmiddels tegen het eerste besluit een beroep aanhangig
hadden gemaakt bij Gedeputeerde Staten. De Raad gaf
hiermede wel te kennen, dat hij zijn eerste besluit niet juist
achtte, doch hiermede was nog niet uitgemaakt, hoe de wet
moet worden toegepast. Het ligt toch voor de hand, dat
men zich hier richt naar de uitspraak van de hoogste auto
riteit en dat Burgemeester en Wethouders die uitspraak
wenschen af te wachten, alvorens tot de uitvoering van
het raadsbesluit over te gaan.
Ook uit een financieel oogpunt is deze zaak van belang.
Het gaat hier om een bedrag van nagenoeg f 17000,
dat bovendien nog een paar jaren doorloopt. Wanneer
binnenkort door de Kroon in anderen zin wordt beslist,
zou wel eens kunnen blijken, dat de Raad al te goedgeefsch
is geweest.
Als men kennis neemt van den inhoud van de nog zeer
kort uitgekomen Staatsbladen nos. 17 en 18 van dit jaar,
dan moet men wel tot de conclusie komen, dat een uitspraak
in hoogste instantie is te verwachten overeenkomstig de