660
1 AUGUSTUS 1924.
De VOORZITTER deelt mede, dat het volgende verzoek
is ingekomen van den heer Van Luijtelaar c. s.
.Overeenkomstig art. 12 van het Reglement van Orde
„voor den Gemeenteraad van Breda stel ik U voor, als eerste
„punt van de agenda van de vergadering van Vrijdag 1
„Augustus a. s. aan de orde te stellen: Bespreking en af
doening van het bezwaarschrift van de eigenaren van het
„Begijnhof tegen plaatsing van het Begijnhof op de lijst, als
„bedoeld in art. 1 van de verordening op de monumenten."
De heer PELSTER zou er als voorzitter der monu
menten-commissie bij degenen, die dit verzoek hebben
gedaan, ten sterkste op willen aandringen, tegenover de
monumenten-commissie de beleefdheid in acht te nemen door
te wachten tot het advies dier commissie hetwelk gereed
is officieel bij Burgemeester en Wethouders is ingediend.
Spr. gelooft toch, dat die heeren, van wie er velen lid van
commissiën zijn, het zelf ook niet aangenaam zouden vinden,
wanneer de Raad een zaak in behandeling nam zonder het
advies van de betrokken commissie, waarin zij zitting hebben,
af te wachten. Spr. roept hun dan ook toe„Wat gij niet
wilt, dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet."
De heer VAN LUIJTELAAR verklaart, aan het verzoek
van den heer Pels ter niet te kunnen voldoen. Burgemeester
en Wethouders hadden met deze zaak dan maar niet zoolang
moeten traineerenzij hebben tijd genoeg gehad, om het
advies van de monumenten-commissie in te winnen. Trouwens,
dat advies is, naar Spr. meent, al ingekomen.
De heer PELSTER kan verzekeren, dat Burgemeester en
Wethouders van bedoeld advies nog geen kennis hebben
genomenhet is nog slechts in concept gereed. De commissie
heeft de zaak niet eerder behandeld, omdat het eerst zoo
goed als zeker was, dat het beroepschrift zou worden inge
trokken.