666 1 AUGUSTUS 1924. meentewet, n. 1. dat van Mr. Van Oosterwijk, versche nen in 1864 „Er werden, bij gelegenheid der beraadslagingen in de „Tweede Kamer, op dit art. twee amendementen voorgesteld „het eene van den heer De Man, strekkende om in spoed „vereischende gevallen (vg. art. 42) den burgemeester te „ontheffen van de verplichting om het beleggen der verga dering ter openbare kennis te brengenhet andere van den „heer Jongstra, ten doel hebbende, om wanneer de bur gemeester mocht verzuimen of weigerachtig blijven den „Raad bijeen te roepen, als hij daartoe volgens art. 40 ver plicht is, het beleggen der vergadering, na voorafgaande „aanmaning van den burgemeester, aan den oudsten aan- „wezigen wethouder op te dragen. Beide amendementen „werden echter afgestemd. „Ten aanzien van het tweede amendement, bestemd om „tegen mogelijke willekeur des burgemeesters te waken, „meende de Minister, dat het onnoodig zou voorkomen te „voorzien in het geval, dat een burgemeesrer zich zoozeer „tegen zijn plicht zou verzetten. Dat hij zich moeilijk kon „voorstellen, dat in eenige gemeente, de burgemeester, ook „al wilde hij zich aan dergelijke willekeur overgeven, niet „door de stem van de burgerij, van de wethouders, van de „leden van den Raad, zou worden verplicht te doen wat „zijn plicht hem gebiedt; dat hij zich moeilijk kon voorstellen, „dat een burgemeester het wagen zou, het beleggen eener „vergadering tot in het oneindige uit te stellendat zoodanig „geval niet denkbaar is, en dat het voorgestelde middel om „daarin te voorzien tot botsing en moeilijkheid aanleiding „zou kunnen geven." Van Loenen zegt daaromtrent op blz. 144 van zijn zooeven genoemd werk „Evenwel, hetgeen Minister Thorbecke niet vreesde, „is in de practijk geschied en het is inderdaad voorgekomen, „dat aan de tot den burgemeester gedane vertoogen of ge dichte verzoeken tot het beleggen van eene raadsvergadering

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 666