66 22 FEBRUARI 1924. van Gedeputeerde Staten, waarin erkend wordt, dat de interpretatie, welke door den Raad in onzen geest bij zijn besluit van 27 Juli j.l. aan art. 100 is gegeven in overeen stemming is met die, welke door den Minister reeds vroeger daaraan is gegeven en dat de strekking der wijziging, bij de wet van 16 Februari 1923 in art. 100 aangebracht, geen andere was dan om de bestaande interpretatie wettelijk te maken. Men ging er dus van uit, dat de wet aldus moest worden toegepast, maar dat de wijziging enkel strekte Ier verduidelijking van het artikel. In het antwoord op het voorloopig verslag van de Eerste Kamer heeft de Minister dit nog eens herhaald. Ook in de Tweede Kamer heeft het Kamerlid Gerhard die interpretatie verdedigd en is zij door den Minister bevestigd. Wanneer men dus het artikel, zooals dat luidde volgens de wet van 1920, toepast naar de bedoeling, dan kan dit niet anders zijn dan volgens de wijze zooals Burgemeester en Wethouders die hebben aangegeven. Men ziet dus, dat het een heel belangrijk twistpunt is. In den Haag is het oud art. 59 decies der wet van 1878, dat op dezelfde wijze was geredigeerd dan het latere art. 100 der wet van 1920, toegepast zooals het tegenwoordige artikel luidt. Geen enkel bijzonder schoolbestuur, behalve dan het bestuur van een kleine school, is tegen die uitlegging opgekomen. Dat bestuur heeft een civiel geding aanhangig gemaakt, omdat volgens gemeld art. 59 decies de Kroon niet tusschenbeiden kan komen. Een eindbeslissing is echter nog niet gevallen. Ook over het oude art. 100, waarom het hier gaat, is door de Kroon nog geen beslissing genomen. Wanneer men echter de adviezen van verschillende colleges van Gedeputeerde Staten en van den Raad van State nagaat, zal men daaruit moeten besluiten, dat het een zeer belangrijk geschilpunt is, waarvan een beslissing in hoogste instantie alleszins gewenscht is. De Raad kan natuurlijk op zijn ver antwoordelijkheid zich bij de beslissing van Gedeputeerde Staten neerleggen, doch zooals de stukken daar liggen, acht

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 66