22 FEBRUARI 1924. 67 Spr. het noodig, dat de uitspraak van de Kroon wordt ingeroepen. De heer HAALMAN noemt dit eene valsche voorstelling van zaken. De VOORZITTER komt hiertegen ten sterkste op. De heer Haaiman moet dan maar eens aantoonen, waarin die valsche voorstelling van zaken bestaat. Waar de heer van Luijte,/aar wijst op onbillijkheden, wil Spr. toch even voorlezing doen van een nota, waaruit blijkt op welke wijze de vergoeding wordt berekend. „Bij de berekening van de vergoeding voor het aantal „boventallige leerkrachten geldt niet de vraag, of aan een „zekere school een of meer onderwijzers verbonden zijn „geweest boven het wettelijk aantal, maar wel op hoeveel „leerlingen gemiddeld een onderwijzer werkzaam was. „Aan de openbare M. U. L. O. school waren in 1921 „verbonden 19 leerkrachten voor 410 kinderen, of gemiddeld „per leerkracht 21.6 kinderen. „De M. U. L. O. school (Chr. school) Nieuwstraat had 172 „leerlingen gedeeld door 21.6 7.9 of 8 leerkrachten. Deze „8 leerkrachten zijn door het Rijk vergoed, zoodat de verdere „boventallige leerkrachten niet voor vergoeding van de „gemeente in aanmerking komen. „De school Bouwerijstraat (M. U. L. O.) had 92 leerlingen, „gedeeld door 21.6 4.2 of 4 leerkrachten. Het rijk heeft „7 leerkrachten vergoed, zoodat de verdere boventallige „leerkrachten voor de gemeentelijke vergoeding buiten „aanmerking blijven. „School Catharinastraat (M. U. L. O.) had 186 leerlingen, „gedeeld door 21.6 8.6, wordt 9 leerkrachten. Het Rijk „heeft 8 leerkrachten vergoed, zoodat de gemeente 1 boven tallige leerkracht moet betalen. „Aan de openbare scholen voor gewoon lager onderwijs

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 67