1 AUGUSTUS 1924. 685 „van wie vrij zeker kon worden aangenomen, dat zij zich „niet voldoende moeite gaven om arbeid te vinden. III. „dat de steunbedragen tot 60 en 65 van de thans „vastgestelde loonen zouden worden verlaagd, in verband waar- „mede de toeslag van de Havenarbeidsreserve zou worden „geregeld IV. „dat 60-jarigen en ouderen, van wie redelijkerwijze „kon worden aangenomen, dat zij bij den tegenwoordigen „stand van de arbeidsmarkt niet meer in een bedrijf zullen „worden opgenomen, de steun als werkloozen zou worden „ontnomen en dat deze ouden van dagen zouden worden „overgebracht naar Maatschappelijk Hulpbetoon, om daar zoo noodig als bedeelden in ondersteuning te worden „opgenomen. „In de betrokken Commissie alhier is tot heden alleen „besloten de ongehuwden van steunverleening en werkver schaffing uit te sluiten, omdat deze personen zich beter dan „de gehuwden naar elders kunnen verplaatsen en er een „belangrijk groot aantal arbeidskrachten gevraagd werden „door België. „Velen werkloozen moet de steun, casu quo de werkver schaffing, onthouden worden, omdat er gegronde reden „bestaat, dat zij door den langen duur der uitkeering (werk verschaffing) zich te veel aan den toestand hebben aangepast „en terecht de vrees bestaat, dat zij uit eigen beweging niet „voldoende moeite zullen doen om werk te vinden. Dit „blijkt o. m. hieruit, dat velen dezer 48 weken onafgebroken „steun hebben genoten, of 12 maanden en meer werkzaam zijn „geweest bij de gemeentelijke werkverschaffing, zonder ook „maar eenmaal verdiensten te hebben opgegeven. Hierboven „werd reeds aangegeven, dat slechts de ongehuwden van „steunverleening waren uitgesloten, doch wel is gebleken, „dat tal van degenen, aan wie de steun wegens de een of „andere omstandigheid werd ontnomen, of gedurende 48 „weken steun hadden genoten, onmiddellijk of kort daarna „werk gevonden hebben.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 685