22 FEBRUARI 1924.
69
gevraagd ten stadhuizede ambtenaren hebben hun die in
lichtingen verstrekt overeenkomstig de letter der wet, hetgeen
ook zeer verklaarbaar is, omdat een andere interpretatie toen
niet bekend was, zoodat de schoolbesturen gedupeerd zouden
zijn, wanneer zij de vergoeding niet krijgen.
De heer KORTEWEG wijst erop, dat in Breda 4000
kinderen de bijzondere scholen bezoeken en 1600 de openbare.
De ouders van leerlingen der bijzondere scholen hebben
vroeger altijd, behalve het onderwijs hunner eigen kinderen,
ook nog dat van de kinderen der openbare scholen moeten
betalen. Ter wille van de gelijkstelling is de gemeente ver
plicht aan de bijzondere schoolbesturen dat geld te geven.
De heer HORNIX meent, dat de Raad niet in beroep
kan gaan tegen zijn eigen besluit in. Dat geld is hun toe
gezegd, de menschen hebben erop gerekend, zoodat het on
billijk zou zijn, als zij dat geld niet zouden krijgen.
De heer HAALMAN sluit zich aan bij den heer van
Luijtelaar en vraagt, of het billijk en rechtvaardig is, dat
de schoolbesturen deze vergoeding krijgen. En dan kan hierop
slechts bevestigend worden geantwoord. Als de interpretatie,
waarop Burgemeester en Wethouders zich thans beroepen,
vroeger waren bekend geweest, dan zouden zij die boven
tallige leerkrachten hebben weggedaan. De Voorzitter
heeft er wel op gewezen, dat verschillende bijzondere school
besturen in andere plaatsen niet in beroep zijn gegaan, doch
de vraag is, of zij daartoe wel reden hadden en of zij het
moment, om in beroep te kunnen gaan, niet hebben laten
voorbijgaan. Spr. is van oordeel, dat Burgemeester en Wet
houders het raadsbesluit van 9 October j. 1. hadden moeten
uitvoeren en anders had de Burgemeester art. 70 der Ge
meentewet moeten toepassen. De financiëele kwestie had ook
niet te veel op den voorgrond gebracht mogen worden.