1 AUGUSTUS 1924. 707 „omdat een zeer groot gedeelte in een beklagenswaardigen „en rampvollen toestand onverdiend verkeert." En verder: „Zóó dat zeer weinige vermogenden en bovenmatig-rijken „een bijkans-slavenjuk aan de tallooze schare der proletariërs „hebben opgelegd." Spr. meent daaruit te mogen afleiden, dat, wanneer Paus Leo XIII thans nog leefde, hij er ook zoo over gedacht zou hebben. Het getal van 201 werkloozen, dat aan de Arbeidsbeurs staat ingeschreven, is nog maar een minimum getal, er zijn nog heel wat meer arbeiders, die werk zoeken. De heer Pels ter heeft zich zooeven beroepen op een artikel, dat tot strekking heeft de leuze: „Terug naar de werkloozenkassen!" En dat terwijl de heer Pels ter een tegenstander is van verplichte werkloosheidsverzekering Hetgeen wel ten duidelijkste is gebleken bij de bespreking in het College van het door Spr. eenige maanden geleden ingediende voorstel om de werklieden, bij de werkverschaffing werkzaam, te verplichten zich tegen werkloosheid te ver zekeren. Spr. kan dan ook aan de houding van den heer Pels ter in deze geen touw vastknoopen. Ten slotte merkt Spr. op, dat, toen in Mei de steunregeling werd stopgezet, het alleen aan het feit, dat er een groot gedeelte van de werkloozen naar België is getransporteerd en anderen tegen garantieloon op de hei te werk zijn gesteld, is te wijten, dat allen ineens werk hadden. Was dat niet gebeurd, dan zouden er misschien thans nog veel meer zonder werk rondloopen. De heer COHEN vindt de aanhaling uit het artikel in „Het Volk" een zwak argument in het betoog van den heer Pels ter. Ieder weldenkend mensch zal het er volkomen mede eens zijn, dat die menschen liever werk moesten hebben en zich aansluiten bij de werkloozenkassen. Maar zij verkeeren te dien opzichte in de onmogelijkheid. Ook is Spr. het met het artikel van deskundige zijde volkomen eens, dat het veel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 707