708
1 AUGUSTUS 1924.
beter was geweest, wanneer de steunverleening van het Rijk
was uitgegaan. Het is nu echter eenmaal niet zoo en is dus
de gemeente verplicht die menschen een uitkeering te ver
zekeren, waarvan zij kunnen leven. De heer Pels ter zal
het toch echter wel met Spr. eens zijn, dat het bedrag, dat
hier aan steun wordt uitgekeerd, niet voldoende is om een
huishouden te onderhouden. Derhalve zal het den heer
Pel ster toch wel duidelijk moeten zijn, dat die menschen
niet voor de aardigheid hun toevlucht nemen tot de steun
verleening.
De heer APPELBOOM: Ze zeggen zelf, dat ze voor een
paar gulden méér niet gaan werken.
De heer COHENDat zijn uitzonderingen. Voortgaande,
wijst Spr. er op, dat er heel wat voor komt kijken om van
een kerkelijke vereeniging ondersteuning te krijgen; men
moet in de allereerste plaats tot hetzelfde kerkgenootschap
behooren.
Den heer VAN LUIJTELAAR wil het voorkomen, dat
er wel eenig verschil bestaat tusschen het moeten aankloppen
om ondersteuning bij de vakvereeniging of bij het armbestuur.
Spr. kan zich volkomen indenken, dat er arbeiders zijn, die
tegen dit laatste opzien en er trotsch op zijn nooit van de
armenbedeeling getrokken te hebben. Maar, als de eerste
stap in die richting eenmaal is gezet, dan is dikwerf het
einde niet te voorzien. Om dat te voorkomen zal Spr. stemmen
voor het in het leven houden van de steunregeling.
De heer APPELBOOM acht nu den tijd gekomen om
alle steunverleening te beëindigen. Doet men het thans niet,
dan komt men er nooit van af, want er zullen altijd menschen
zijn, die te lui zijn om te werken en liever van de steunregeling
trekken. Spr. verwacht echter, dat er nog wel eens een tijd
zal komen, dat de arbeiders er trotsch op zullen zijn te kunnen