70
22 FEBRUARI 1924.
De heer ZIJLMANS zegt, dat de Hoofdinspecteur tot de
conclusie komt, dat de vergoeding moet worden toegekend.
Spr. is in alles voor bezuiniging, doch dit mag niet mede
brengen, dat iemand iets onthouden wordt, wat hem rechtmatig
toekomt.
De heer CERUTTI verklaart, na de duidelijke uiteenzetting
van den Voorzitter, te zullen stemmen voor het voorstel
van Burgemeester en Wethouders en wenscht de uitspraak
in hoogste instantie af te wachten.
De heer SPEYART VAN WOERDEN is het volkomen
eens met den Voorzitter, dat niet zoozeer de flnancieele
kwestie dan wel de rechtskwestie bij deze zaak op den voor
grond treedt. Spr. is van oordeel, dat allen, die hier aan
wezig zijn aan de schoolbesturen zullen willen geven, wat hun
rechtens toekomt. Gehoord de uiteenzetting door den Voor
zitter, komen de volgende feiten vast te staan. De Raad
in zijn vorige samenstelling was van meening, dat de school
besturen geen recht hadden op deze vergoeding; de Raad
in zijne nieuwe samenstelling en Gedeputeerde Staten van
Noord-Brabant oordeelen van wel. Gedeputeerde Staten van
andere provinciën en verschillende andere colleges zijn daaren
tegen van oordeel, dat de vergoeding niet moet worden
toegekend. Gaat het nu aan, vraagt Spr., dat we zeggen
wij weten het beter, wij alleen hebben de eenig juiste uitspraak?
Als naderhand in hoogste instantie in tegenovergestelden zin
mocht worden beslist, dan zouden we een bedrag hebben
gevoteerd, dat onrechtmatig is. Door den Heer Hornix is
er wel op gewezen, dat het onmogelijk is op een vroeger
genomen besluit terug te komen, omdat de Raad zich dan
blameeren zou, doch Spr. is het daarmede niet eens. Men
verlangt alleen te weten, wat recht is. Het komt ook in
rechtzaken herhaaldelijk voor, dat de ambtenaar van het
openbaar ministerie tegen de uitspraak van den Kantonrechter
in beroep komt, alleen met de bedoeling om een beslissing
in hoogste instantie uit te lokken.