710
1 AUGUSTUS 1924.
ten tijde van de uitvaardiging dier encycliek nog niet den
omvang van thans. Voor het overige kan men de meening
zijn toegedaan, dat de steunverleening van Rijkswege dient
te geschieden, doch zoolang er geen afdoende oplossing is
gevonden, ligt het z. i. op den weg der gemeente om de
werkloozen te steunen. Wanneer die menschen morgen te
werk gesteld konden worden, dan zal ieder het er mede
eens zijn, dat zulks te prefereeren zou zijn boven het verleenen
van geldelijken steun, doch dat is nu eenmaal niet mogelijk.
Het doet er dan ook niet toe, of er thans weinig personen
zijn, die voor steun in aanmerking komenhet gaat hier om
het beginsel. Spr. zal derhalve zijn stem uitbrengen tegen
de voorgenomen stopzetting der bestaande steunregeling en
hij kan ten volle instemmen met het voorstel-M o 11 om in
de eerstvolgende vergadering een nieuwe regeling vast te
stellen.
De VOORZITTER: Ook al zijn er weinig of geen
werkloozen?
De heer HAALMANOok dan nog, want het gaat hier
om een principieele kwestie.
De heer SPEYART VAN WOERDEN zegt, dat uit
hetgeen men van den laatsten spreker heeft vernomen, blijkt,
wat in Breda verwezenlijkt staat te worden, n. 1. dat de
steunregeling langzamerhand een van de normale middelen
van bestaan wordt. In hoeverre dat billijk zal zijn tegenover
degenen, die niet het voorrecht hebben tot de categorie der
arbeiders te behooren, zal Spr. thans in het midden laten,
hij wil echter nagaan, of er hier nog een crisis-toestand
heerscht. Men heeft n. 1. als argumenteering voor het behoud
van de steunregeling hooren verkondigen, dat er nog steeds
crisiswerkloosheid in den lande bestaat. De werkloosheidszorg
is evenwel een zuiver gemeentelijke aangelegenheid geworden
en dus hebben wij alleen op onze gemeente te letten. En