716 1 AUGUSTUS 1924. zitter, moet ik mijn spijt uitdrukken, dat ik bij inzage daarvan tot de conclusie ben gekomen, dat door deze commissie zoo weinig is verkregen. Bij gewichtige vragen en beslissingen kwam men bijna altoos op het doode punt: 7 tegen 7. Aan wie de schuld? Dat wil ik hier in het midden laten. Ik ben er van overtuigd, dat bij den Voorzitter en de beide partijen de beste wil heeft voorgezeten om tot een goed resultaat te komendat echter na zooveel arbeid en zooveel opgeofferden tijd zoo weinig ik mag bijna wel zeggen niets is bereikt, is te betreuren. Ik hoop echter, dat, mocht in de toekomst weer een dergelijke commissie tot stand komen, dat dan de besprekingen en de resultaten van dien aard mogen wezen, dat die beide partijen zullen bevredigen. De heer FEBER heeft het zelf ook betreurd, dat er zoo weinig bereikt is. Spr. moet erkennen, dat de houding van de democratische leden der commissie het meest tegemoet komend was; zij lieten zoo nu en dan nog iets van hun eischen vallen. De vertegenwoordigers van den middenstand echter bleven steeds stokstijf op hun stuk staan. De VOORZITTER brengt vanaf deze plaats een woord van dank aan de marktcommissie en in het bijzonder aan den voorzitter, den heer Feber, en den secretaris, Mr. W estrik. Zonder eenige bedenking wordt daarop overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 23. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot huur van het Rijk van een gedeelte van den tuin van het belas tingkantoor in de Catharinastraat en tot verkoop van een strook grond van het Valkenberg aan het bestuur van het Begijnhof, luidende als volgt:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 716