7 20 1 AUGUSTUS 1924. alleen uit te spreken, of hij bereid is den grond op de voor gestelde voorwaarden aan het bestuur van het Begijnhof te verkoopen. Het is wenschelijk, dat partijen thans weten, waaraan zij zich te houden hebben. Spr. gelooft derhalve, dat het beter is zich heden in dien zin uit te spreken. De heer VAN LUIJTELAAR is niet tegen een directe behandeling van dit voorstel, doch men moet den grond verkoopen en niet het voornemen uitspreken tot verkoop. De heer NEVE meent ook, dat het niet in de bedoeling ligt, om, zooals de heer Speyart wil, slechts alleen het voornemen tot verkoop te kennen te geven. De VOORZITTER: Zeker, daarin heeft U gelijk. De heer HORNIX vraagt, of het absoluut vaststaat, dat de te verkoopen grond zal worden gebruikt voor schoolbouw. De VOORZITTER: Ja zeker, het oude hof wordt er door intact gehouden. De heer KORTEWEG merkt op, dat in andere dergelijke gevallen altijd teekeningen worden overgelegdhierbij is zulks echter niet gebeurd. Spr. wil de behandeling van dit voorstel derhalve aanhouden en het schoolbestuur uitnoodigen tot het inzenden van een bouwplan. De heer APPELBOOM vraagt, of men er wel zeker van is, dat de te huren grond later niet door het Rijk zal worden opgevorderd voor uitbreiding van het belastingkantoor aan de Catharinastraat. De VOORZITTER antwoordt, dat geen langere huur termijn is kunnen worden bedongen dan 10 jaar. Spr. gelooft niet, dat, wanneer het in de bedoeling lag om binnen afzien-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 720