1 AUGUSTUS 1924.
721
baren tijd tot uitbreiding van het belastingkantoor over te
gaan, het Rijk den grond voor 10 jaar zou verhuren.
De heer APPELBOOM meent, dat zulks toch inderdaad
in het voornemen ligt.
De VOORZITTER wijst er voorts nog op, dat Burge
meester en Wethouders dit voorstel doen ten einde iets
waardevols voor Breda te redden. Spr. voelt niets voor het
denkbeeld van den heer Korteweg om de behandeling
van dit voorstel aan te houden; het is de vrucht van lang
durige onderhandelingendaarmede dient men rekening te
houden.
De heer KORTEWEG vindt, dat men met dit voorstel
aan te nemen de zaak vooruitloopthet schoolbestuur heeft
niets gevraagd.
De heer COHEN vraagt, of men wel de zekerheid heeft,
dat het oude Begijnhof intact zal worden gelaten ook al
wordt dit van de monumentenlijst afgevoerd. Spr. zou zulks
willen afwachten, want anders is men niet alleen den grond
in het Valkenberg kwijt, doch staat men, wanneer later het
Rijk de huur opzegt, met den kweektuin te kijken.
De heer FEBER: Wanneer het Begijnhof grond koopt,
dan wil dat zeggen, dat het dien grond noodig heeft. Wij
hebben hier te doen met een reëel instituut. Wanneer het
het plan koesterde toch op eigen grond te bouwen, dan zou
het den grond immers niet noodig hebben.
De heer COHENIn de toekomst, voor uitbreiding der
school
De heer FEBER ontkent zulks.