72 22 FEBRUARI 1924. acht een andere uitlegging ook niet in overeenstemming met zijn rechtsgevoel. De heer HORNIX wenscht nog op een anderen factor te wijzen, n. 1. deze, dat die interpretatie drie jaar te laat gekomen is. De financiëele schuld loopt reeds over 1921. De heer KORTEWEG wijst nog op de onbillijdheid, dat de openbare M. U. L. O. school 6 boventallige leerkrachten had, terwijl een zelfde school in de Nieuwstraat volgens die interpretatie geen enkele boventallige leerkracht zou mogen hebben. De VOORZITTER zegt, dat het enkel gaat om de evenredigheid van het aantal leerlingen per leerkracht. De heer van Luijtelaar beroept zich in uiterste instantie op de zienswijze van één der hoofdinspecteurs, doch Spr. wenscht een uitspraak van de hoogste administratieve macht, waaraan hij meer waarde hecht dan aan het advies van een enkel hoofdinspecteur. Waar de heer Haaiman er een verwijt van maakt, dat Burgemeester en Wethouders het raadsbesluit van 9 October j.l. hadden moeten uitvoeren, wil Spr. er toch op wijzen, dat hangende het geding met Gedeputeerde Staten die uitvoering tot groote bezwaren zou kunnen leiden en dat van een toepassing van art. 70 der Gemeentewet in dit geval geen sprake kan zijn. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt alsnu in stemming gebracht, en verworpen met 13 tegen 8 stemmen. Tegen; mevrouw Neve-Reintjes en de heeren Van Luijtelaar, Haaiman, Hornix, Korteweg, Cohen, Bogmans, Kluft, Me ij vis, Elich, Loomans, Van Groenendael en Zijlmans,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 72