1 AUGUSTUS 1924. 731 heeft. Dit is wel niet in hoofdzaak de schuld van de ge meente, doch van het Rijk, maar wanneer de gemeente op het juiste moment had ingegrepen, dan zou de afwikkeling van de zaak meer bespoedigd zijn geworden. Een en ander is dus het gevolg van het feit, dat van de zijde van het gemeentebestuur niet voldoende voortvarendheid is betracht. Voorts komt Spr. er tegen op, dat de Raad nu den prijs van den grond moet beoordeelen. Burgemeester en Wet houders hadden beter gedaan met den Raad een plan tot verkaveling van den grond voor te leggenzulks zou ook in het belang van gegadigden zijn geweest. Ook had er een prijsberekening bij moeten zijn. Spr. is n. 1. van oordeel, dat de gemeente met den verkoop van deze perceelen geen bovenmatige winst mag maken. De heer KORTEWEG vraagt, of de voorgestelde prijs voor den grond geboden is. De VOORZITTER antwoordt, dat men na onderhande lingen tot dien prijs is gekomen. De heer KORTEWEG wil een bord met teekening op het terrein zien geplaatst en tot verkaveling overgaan. De VOORZITTER zegt, dat de eisch tot gelijkmatige verkaveling in het algemeen belang moeilijk kan worden gesteld met het oog op de fraaiheid der omgeving. Het ligt n. 1. in de bedoeling het daarheen te leiden, dat de toestand zich daar ter plaatse zoodanig ontwikkelt, dat hij zich aan past bij de omgeving. Het plaatsen van een bord met teekening zal intusschen zeer wenschelijk zijn. De heer SPEYART VAN WOERDEN leest in art. 6 der algemeene verkoopvoorwaarden, dat de boete begint te loopen op den dag, waarop de overtreding wordt gecon stateerd. Het lijkt Spr. in verband hiermede wenschelijk te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 731