29 AUGUSTUS 1924. '49 „de levenslange uitkeering algemeen te hoog geacht met het „oog op de daaraan verbonden kosten, hetgeen tengevolge „had, dat er twee amendementen op deze regeling werden „ingediend, het eene afkomstig van de heeren Z ij 1 m a n s en „Feb er, het andere van de heeren H a a 1 m a n en Schr au- „wen. Voorts werden door deze commissie de door ons „ontworpen voorwaarden in de practijk onuitvoerbaar geacht. „Na overweging van dit advies, werden door ons de voor gaarden uit de ontwerp-regelingen gelicht en werd het „amendement van de heeren Haaiman en Schrauwen „in zake het percentage van de levenslange uitkeering over genomen. De aldus gewijzigde ontwerpen werden daarop „aan Uwen Raad overgelegd. „Bij de behandeling van deze voorstellen in de vergadering „van 24 Juni j. 1. werd door den heer Haaiman, mede „namens zijn medelid in de gascommissie, den heer S c h r a u- „wen, voorgesteld, het in den zin van hun amendement „gewijzigd uitkeeringsvoorstel wederom terug te brengen tot „ons oorspronkelijk ontwerp. „Voorts deelden de heeren Haaiman en Schrauwen „mede, dat zij de voorwaarden, door ons aanvankelijk aan „het uitkeeringsontwerp verbonden, overnamen, terwijl ten slotte de heer Schrauwen opmerkte, dat bij hun voorstel „niet was inbegrepen de man, die f 600.—pensioen ontvangt. „In stemming gebracht, werd het voorstel van de heeren „Haaiman en Schrauwen aangenomen. „Onze oorspronkelijke uitkeeringsregeling en voorwaarden „werden derhalve uitgevoerd met dien verstande, dat „Röthig, de werkman, die den langsten diensttijd van bedoeld „zestal heeft en de oudste in jaren van hen is, van een „uitkeering werd uitgesloten, omdat hij reeds een pensioen „van f 600.geniet. „Het wil ons evenwel voorkomen, dat de consequenties „van het wederom aan het voorstel verbinden van de voor gaarden met name van het bovenaangehaalde onderdeel „daarvan ten aanzien van het geval-Röthig tijdens de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 749