29 AUGUSTUS 1924.
51
De heer MOLL is het in deze niet eens met den heer
Schrauwen. Deze man geniet een pensioen van f 600.
dit is nu bekend, maar onder de andere ontslagen werklieden
kunnen er misschien ook zijn, die inkomsten uit anderen
hoofde hebben, doch waarvan men zulks niet weet. Het lijkt
Spr. daarom billijk, ook Röthig een levenslange uitkeering
ad 30 o van zijn laatstgenoten loon toe te kennen.
De heer COHEN kan zich volkomen vereenigen met het
prae-advies van Burgemeester en Wethouders; de bijver
diensten van de anderen, die in andere gemeenten wonen,
zijn immers ook niet afdoende te controleeren.
De heer SCHRAUWEN doet het voorstel om Röthig
een jaarlijksche tegemoetkoming te verstrekken van f 200.
De heer VAN LUIJTELAAR is van meening, dat, indien
dit voorstel wordt aangenomen, de anderen, die geen pensioen
genieten, bij Röthig ten achter zouden staan.
De heer MOLL zegt, dat hem bekend is, dat onder de
andere ontslagen werklieden er een is, die een winkeltje
heeft. Er zijn er dus meerderen, die ook nog andere inkom
sten hebben. Daarbij komt nog, dat Röthig ouder is dan
de anderen, zoodat hij er door eigen arbeid niets meer bij
kan verdienen.
De heer SCHRAUWEN trekt daarop zijn voorstel in.
De heer BOGMANS wenscht even op te merken, dat
het indertijd niet in de bedoeling van den heer Schrauwen
heeft gelegen om Röthig geheel uit te sluitende man had
echter met een geringere tegemoetkoming ook tevreden ge
weest. Het verschil tusschen het door Burgemeester en Wet
houders voorgestelde bedrag en het door den heer Schrau
wen genoemde is echter zoo gering, dat Spr. zich gaarne