770 29 AUGUSTUS 1924. b. v. voor een argument, als we daar lezenDirecten last zal door de plaatsing op de lijst niemand ondervinden, of het zou deze zijn, dat het op de lijst geplaatste meer dan voorheen wordt bezichtigd. Ik vind het een flauwe opmerking en de bezwaarschriften leeren ons wel anders. En wat een overweging op het einde dezer beschouwingals door den Raad goedgunstig beschikt zou worden op een beroep, zou dit een onbillijkheid zijn ten opzichte van hen, die niet in beroep kwamen. Ik snap dit niet, maar het wil mij voor komen, dat men b. v. iemand niet iets zal ontzeggenwaarop hij recht heeft, omdat een ander niet in beroep kwam. Ik ben wel geen jurist, maar ik ben toch maar zoo vrij geweest om eens te snuffelen in de Gemeentewet en ik heb me af gevraagd: indien iemand deze verordening overtreedt, zal het nog de vraag zijn, of de rechter een veroordeelend vonnis zou uitspreken, want de hoofdkwestie is, of de plaat selijke wetgever bevoegd is om plaatselijke verordeningen vast te stellen, die zóó diep ingrijpen in iemands eigendoms recht. De plaatselijke wetgever kan verordeningen vaststellen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid, gezondheid en van andere betreffende de huishouding der gemeente. Behoort deze verordening nu tot de laatste categorie, dan hoor ik dit nog wel in dezen Raad, waarin juristen zitting hebben. Laat mij het voornaamste der bezwaarschriften het eerst nagaan en wel dat van den eigenaar van het Begijnhof. Het laatste advies der Bredasche monumentencommissie gaat uit van de onbewezen veronderstelling (die volgens ons valsch is), dat de gemeente recht heeft om het Begijnhof op de lijst te plaatsen. Zij heeft dit recht niet. Ten eerste, omdat zij geen voldoende reden heeft in monumentenzorg alléén om een zoo duur pand voor de eigenaars waardeloos te maken; ten tweede, omdat van het Begijnhof nagenoeg niets te zien is van den openbaren weg. Welnu, volgens het laatste jaarverslag der monumentencommissie in de pro vincie Noord-Brabant, bepaalt zich de bemoeiing der Bre-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 770