774 29 AUGUSTUS 1924. Ik zou den leden van den Raad willen verzoeken, het Begijnhof af te voeren van de monumentenlijst en het tegen woordig en toekomstig geslacht kan ons dan dankbaar zijn, omdat wij door ons bemiddelend optreden, zorgden, dat het Begijnhof niet voorgoed voor het publiek gesloten werd. De heer KORTEWEG merkt op, dat de monumenten commissie van oordeel is, dat het monument, indien daaraan historische herinneringen, kunstwaarde of beteekenis voor het stadsgezicht verbonden zijn, op de lijst geplaatst moet blijven, ook al zou de eigenaar daarvan last of nadeel onder vinden. Zulks gaat z. i. te ver; op die manier zou macht boven recht gaan. Wat het Begijnhof betreft, is het zooals de beer J. Kalf zegt, n. 1. dat die gebouwen uit een archi tectonisch oogpunt niets opmerkelijks bieden. Spr. erkent de historische waarde van het Begijnhof; uit de herinneringen daaraan verbonden spreekt de groote verdraagzaamheid van de toenmalige Protestanten tegenover de Katholieken, maar Spr. kan er zich niet mede vereenigen, dat de belangen van de eigenaars worden geschaad. Het is inderdaad een reuzen- schade voor allen wier gebouwen op de lijst zijn geplaatst; de toestand is voor die menschen onhoudbaar. Neme men b. v. het pand hoek Torenstraat en Lange Brugstraat; de eigenaar mag er niets aan veranderen, hoewel de gevel bouwvallig is, ja, bijna op invallen staat en hij het anders tot een mooi groot winkelhuis zou kunnen laten verbouwen. Hetzelfde geldt voor het pand Reigerstraat hoek Schoolstraat e. a. en dat, terwijl er bij deze gebouwen niet één gevel is, die kunsthistorische waarde bezit. De heer FEBER wil even opmerken, dat hetgeen de heer Korteweg hier in het openbaar zegt over het pand hoek Torenstraat-Lange Brugstraat, n. 1. dat het op invallen staat, in zekeren zin ook schade toebrengt aan den eigenaar. Den heer KLUFT frappeert het, dat, terwijl het Begijnhof

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 774