776
29 AUGUSTUS 1924.
moeten indienen, waardoor alleen gemeente-eigendommen
op de lijst zouden worden geplaatst.
De heer SPEYART VAN WOERDEN houdt de volgende
rede
Mijnheer de Voorzitter,
In behandeling is thans het beroep betreffende de plaatsing
van het Beggijnhof op de lijst der in stand te houden monu
menten.
Ik heb altijd den indruk gehad, dat er een zeer nauw
verband bestond tusschen de door appellanten ingenomen
houding betreffende de plaatsing van het Hof op de monu
mentenlijst en hun verlangen om den bouw der St. Roza-
school op of in de onmiddellijke nabijheid van het Begijnhof
te zien verwezenlijkt. En toen dan ook het voorstel van
Burgemeester en Wethouders betreffende den verkoop van
grond in de stadskweekerij mij voor de vorige Raadszitting
bereikte, verheugde ik mij aanvankelijk, in de veronderstelling,
dat thans in deze aangelegenheid een beide partijen bevre
digende oplossing was verkregen. Een nauwkeurige lezing
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders en daar
naast het verloop der laatste raadszitting benamen mij ras
die illusie en ik begreep toen reeds dat, niettegenstaande
de Raad met groote meerderheid den verkoop van grond
had gevoteerd een verkoop die voor de gemeente in
velerlei opzicht een belangrijk offer beteekende de Beggijn-
hofkwestie daarmede niet van de baan zou zijn en appellan
ten niettegenstaande thans, dank zij offers onzerzijds, de
bouw der St. Rozaschool op een wijze als door appellanten
gewenscht, verzekerd was een beslissing van den Raad
op hun beroep zouden blijven verlangen.
Mijnheer de Voorzitter, ik betreur dit gehandhaafd appèl,
ik betreur de wijze waarop het appèl is ingesteld.
Bij diverse gelegenheden is in den Raad op ietwat on
welwillende wijze critiek uitgeoefend op het lange wachten