29 AUGUSTUS 1924.
zoodanige beweging voorkomen in plaats van aangemoedigd
heeft.
Is het nu mogelijk om, zelfs slechts met dit kort historisch
overzicht voor oogen, te betwisten, dat een schat van his
torische herinneringen zich om dit Beggijnhof weeft?
Was er niet vreugde in wijden kring, en waarlijk niet
alleen onder Katholieken, toen de grond, waarop eertijds
de oude Abdij van Egmond stond, weer in handen der zonen
van St. Benedictus kwam en zoekt men nu niet ijverig naar
oude steenresten of aardverhoogingen, die even zoovele
aanwijzingen kunnen zijn van wat hier vroeger stond?
Mijnheer de Voorzitter, ik acht dit Hof aan historische
herinneringen zoo rijk, dat ik als mijn overtuiging uitspreek,
dat, ware het in andere handen, Breda, en niet alleen het
Katholieke, maar ook het historielievende, en niet alleen
Breda, maar ook velen daarbuiten, zich gelukkig zouden
achten, evenals de oude Egmondsche Abdij dit Hof te kunnen
terugkoopen en aan zijn oorspronkelijke bestemming te doen
beantwoorden.
Moet ik nu afzonderlijk motiveeren, waarom het algemeen
belang het ongerept voortbestaan van dit Hof vraagt? Al
wat ik zeide strekt ook tot motiveering daarvan.
Wanneer ik het dan niet eens ben met appellanten, wan
neer ik hun Hof tegen hen in bescherming neem, dan is
dat, omdat wij op verschillend standpunt staan, waar ik in
het Beggijnhof niet zie „een openlucht museum, of een an
tiquiteit, die hoe onpractisch en waardeloos zij ook wezen
mogen voor anderen, met een zorg en een liefde een betere
zaak waardig wordt bewaard en beschermd", zooals ik in
no. 21 van Sancta Maria lees, maar omdat ik het voortbe
staan van dit historisch, ook kerkhistorisch monument, dat
7 eeuwen lang ten nauwste met onze stadsgeschiedenis ver
bonden is, en het aankweeken van piëteit daarvoor, acht
een groot, een algemeen belang.
De heer SCHRAUWEN komt op tegen het betoog van