786
29 AUGUSTUS 1924.
den heer Speyart van Woerden. De geschiedenis van
het Begijnhof ligt nog veel uitvoeriger ter lezing in de lees
kamer; zij bewijst, dat de privileges werden geschonken aan
de bewoners en niet aan de gebouwen, zooals de heer
Speyart het wil doen voorkomen. Voorts beweert Spr.,
dat de schoolkwestie niet is te scheiden van deze zaak, want
zooals de toestand thans is, kan de St. Rosa-school niet
worden gebouwd.
De heer PELSTER zegt, dat men zich heeft te houden
aan de bepalingen van artikel 1. De Raad nu kan uitmaken,
of Burgemeester en Wethouders volgens artikel 1 hebben
gehandeld. Spr., die 14 jaren lang voorzitter van een raad
van beroep is geweest, meent wel te kunnen weten wat het
begrip „beroep" beteekent. Wat nu de vraag betreft, of het
Begijnhof op de monumentenlijst behoort, meent Spr., dat
het absoluut onnoodig is, zulks nader aan te toonen; ieder
zal moeten erkennen, dat aan dit Hof vele historische herin
neringen verbonden zijn. Het is Spr. dan ook onbegrijpelijk,
dat men tegen de plaatsing daarvan op de lijst kan ageeren.
De heer SCHRAUWENWanneer het van buitenaf
zichtbaar was!
De heer PELSTER: Men moet geen argumenten gaan
zoeken in het verslag der provinciale commissiedat is
absoluut onjuist. Wij hebben met dat provinciale verslag
niets te maken, doch alleen met het advies van onze eigen
commissie. Spr. meent dan ook, dat men het allemaal daar
mede eens zou moeten zijn. Dan is er nog de kwestie van
de te bouwen school voor zwakzinnigen. Volgens Spr. be
hoeft deze kwestie op de stemming geen invloed te hebben,
want de school kan immers worden gebouwd. Wat wil men
nu nog meer?