29 AUGUSTUS 1924. 87
De heer VAN GROENENDAEL: De school kan niet
gebouwd worden, tenzij er een vleugel van den ouden hof
wordt afgenomen.
De heer PELSTER doet naar aanleiding van deze ver
klaring, voorlezing uit een brief van 15 April j. 1. van den
bestuurder van het Begijnhof, waarin wordt gezegd, dat,
wanneer men voor den schoolbouw de beschikking krijgt
over den z. g. nieuwen hof, alsmede over een strook grond
van 7 M. van den stadstuin, het bezwaarschrift tegen de
plaatsing op de lijst zal worden ingetrokken.
De heer HORNIX zegt, dat hetgeen daar zoo juist door
den heer Van Groenendael wordt medegedeeld, hem
ten zeerste bevreemdt. Spr. heeft in de vorige vergadering
gestemd voor den verkoop van een strook grond van den
kweektuin in het Valkenberg onder voorwaarde, dat er niets
aan den ouden hof zou gebeuren.
De heer APPELBOOM: We zijn gewoonweg misleid!
De heer HORNIXWanneer men nu toch een vleugel
van den ouden hof gaat afbreken, dan wordt die overeenkomst
geschonden. Bovendien vraagt de heer Van Groenendael
meer dan appellanten, want die nemen genoegen ermede,
dat alleen de nieuwe hof van de lijst wordt afgevoerd.
De VOORZITTER zegt het volgende:
Hetgeen gezegd is ontslaat mij van een breedvoerige be
spreking. Toch hecht ik er aan, al ben ik geen Bredanaar
van huis uit en al zult U ook zonder mij voor het belang
rijke van Uw stad weten te zorgen, een enkel punt naar
voren te brengen.
Naar terecht bij het voortreffelijke dat is gesproken, werd
gezegd, gaat het hier niet over de aanvaardbaarheid van de
monumenten-verordening. Deze is vastgesteld na serieuze
beschouwing op 9 October j, 1, in kalmte, nadat ik had voor-