I ta**
ft****"
29 AUGUSTUS 1924.
ordening zou althans de gelegenheid scheppen een goede
aanpassing te verkrijgen. Er werd gepast en gemeten; de
heer Van Groenendael verklaarde, dat de bouw aldus
zonder aanranding van den ouden Hof thans kon plaats
hebben. Dat moest ook wel kunnen, want aanvankelijk ge
waagden de brieven van 't Begijnhof- en schoolbestuur van
een benoodigde drie meter. Wij wenschten meer distantie
en aldus werd over een grootere diepte van 7 M. afgestaan.
Zoo kon elke moeilijkheid uit den weg zijn geruimd, want
naar het geschreven woord zou alsnu voor handhaving
van het bezwaarschrift geen aanleiding meer bestaanhet
zou worden ingetrokken, hetgeen van belang was ook voor
eenige andere bouwwerken, waaromtrent bezwaren waren
ingekomen en over het algemeen ook van belang voor de
behoorlijke uitvoering van Uw monumentenverordening. Aan
dat woord hebben wij waarde gehecht.
Welk bezwaar van eenige beteekenis kon er dan ook zijn
den Hof op de lijst te vermelden, waarop dit monument
meer dan een ander thuisbehoort. De Raad kan trouwens
niet met twee maten meten. De inschikkelijkheid dezerzijds
om de moeilijkheid op te lossen bewees wel, dat men^van
de verordening te veel ingrijpen vreest. Ik herinner er terloops
aan, hoe in 1923 toen te 's-Gravenhage andermaal de mo
numenten-verordening werd in beschouwing genomen, Bur
gemeester en Wethouders aldaar verklaarden, dat de lasten
niet zoo groot waren gebleken als men zich eerst had voor
gesteld. Slechts eens had een weigering van een vergunning
tot een beroep op den Raad aanleiding gegeven en onderling
overleg had ook toen de oplossing gebracht. Het is zoo
onjuist en tendentieus om van „beslag leggen op eigendom"
te spreken. Er wordt gewaakt tegen verminking, tegen ont
sierende, tegen historie-aantastende verandering, en de eige
naar heeft het voordeel van gratis advies van een deskun
dige commissie. Of zou de Staat der Nederlanden een beslag
leggen toelaten? Toch vinden vele zijner eigendommen hier
en elders onbestreden op de lijsten een plaats evenals goe-