790 29 AUGUSTUS 1924. deren van kerkelijke gemeenten. Het betreft hier een eigen domsbeperking als men vindt in bouwverordeningen, bouw- verboden, stratenplannen, schoonheidscommissiën, Boschwet bepalingen enz. enz. Onder U zijn er sommigen, die, zelf de verordening mede tot stand hebbende gebracht, thans doen alsof de toepassing ten aanzien van dit monument een misdaad is. Met de Mo numenten-commissie, wier advies zij in de vorige vergadering niet eens wenschten af te wachten, met de verdedigers van den Hof, beschouw ik het allerminst als een schande voor dit stede-schoon op te komen en de publieke opinie waarbij geestelijken en leeken zich voor maatregelen tot behoud interesseeren denkt er niet anders over. Met alle respect voor andere zienswijzen, mag men toch opmerken, dat eigenaren tijdelijk zijnhun opvolgers zullen het gemeen tebestuur wellicht niet ondankbaar zijn, dat het bevorderd heeft het behoud van iets, dat zij meer zullen waardeeren dan blijkens het bezwaarschrift de tegenwoordige beschikkers. Sinds monumenten en kunst beschouwd worden boven het particulier belang uit te gaan, hebben wij een plicht te ver vullen, die soms noopt gelden voor restauratie ter beschikking te stellen, in andere gevallen overleg te plegen, maar toch vóór alles te doen behouden wat na ernstig onderzoek be langrijk is. Met zorg worden omgeven heel wat kleinere gebouwtjes dan dit, een vereeniging „de Hollandsche Molen" strijdt voor windmolens; de Provinciale Noordbrab. Cie. ter bescherming van monumenten wijst in haar verslag over 1923 op de verplichting van de gemeentebesturen ter zake van monumenten-bedreiging den Commissaris der Koningin op de hoogte te houden; Heemschut, Hendrik de Keyzer, de Oudheidkundige Bond zijn steeds in touw. En hier zou een wandaad worden begaan, als het Begijnhof onze zorg zou hebben! Is die zorg overbodig? Het bezwaarschrift, dat niet prin cipieel bezwaar maakt, blijkens het feit, dat het subsidiair afvoering van de lijst van den nieuwen Hof bepleit, doet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 790