2 SEPTEMBER 1924.
15
Men zal mij misschien tegenwerpen, dat hier vroegere
jaren ook een veemarkt is geweest, die geen levensvatbaar
heid bleek te hebben, maar, Mijnheer de Voorzitter, die
markt was onder geheel andere omstandigheden in het leven
geroepen dan de tegenwoordige. De factoren, die tot een
gunstig resultaat kunnen, ja ik zou zeggen, moeten leiden
en die toen meerendeels ontbraken, zijn nu aanwezig.
Mijnheer de Voorzitter, wat is nu de zaak? Breda ligt
als centrum van een groot complex van plattelandsgemeenten,
wier bewoners vooral de laatste jaren zich veel meer dan
voorheen toeleggen op de teelt en het mesten van groot en
klein vee.
De plaats van vestiging, waarvoor de plannen bestaan,
is daar bijzonder voor geschikt. Alhoewel het niet eene
noodzakelijkheid is, dat een markt direct gelegen is aan
water, spoor en tram, is dit toch zeker eene groote aanbe
veling, wanneer zulks, zooals hier, wel het geval is. Daar
door wordt natuurlijk de aanvoer en het vervoer heel wat
in de hand gewerkt. Daarbij komt nog in aanmerking de
mogelijkheid, dat binnen afzienbaren tijd daar een slachthuis
zal komen. Een voorname factor, waarop hier zeker de
aandacht gevestigd mag worden, is, dat de Boerenbonden,
handelaren en slagers hunne medewerking hebben toegezegd.
Daarbij komt nog, dat Breda een goede verbinding heeft
met verschillende grensplaatsen. Met al deze gegevens, Mijn
heer de Voorzitter, zou ik zeggen, dat de veemarkt moet
slagen. Wat echter wel aanbeveling zou verdienen, is, de
veemarkt tegelijk te openen met het slachthuis. Daar er
echter volgens de Commissie redenen zijn om de zaak te
bespoedigen, zoo kan ik mij ook daarmee vereenigen.
Eén bezwaar is er echter, n. 1. het vaststellen van den
dag voor de te houden markt en dat is het punt, waarmede
ik verschil met de meening der Commissie, die daarvoor den
Vrijdag heeft aangegeven. Donderdag of Vrijdag zijn volgens
mijne meening hiervoor niet de geschikte dagen, ten minste
zeker niet voor de slagers, want zou men voor de markt