826
2 SEPTEMBER 1924.
den handeldrijvenden middenstand zal zijn. Daarbij doet zich
echter de vraag vooris de voor de markt gekozen plaats
wel geschikt? Men ziet overal, waar veemarkten zijn, b. v.
in Den Bosch, Deventer en Leeuwarden, deze midden
in de stad. Daarom is Spr. ervan overtuigd, dat de voorge
stelde plaats absoluut ongeschikt is. Spr. geeft toe, dat zij
gunstig is gelegen voor aanvoer en lossing van vee, maar
juist niet ten opzichte van de streek, waaruit men hier het
meeste vee kan verwachten, n. 1. ten Zuiden van Breda.
Het andere goede vee, b. v. uit Klundert, komt toch niet
hier heenhet gaat naar Rotterdam. Voorts zegt Spr. uit
het exploitatie-plan van den Belcrumpolder te hebben afge
leid, dat het in de bedoeling ligt dezen te bestemmen voor
industrie-terreinen met arbeiders- en beambten woningen. In
verband hiermede gelooft Spr., dat het niet juist is, daar een
abattoir te vestigen; alle abattoirs worden opgericht aan de
buitenzijde van de stad, zoo ver mogelijk van de bebouwde
kom. Spr. dringt er dan ook op aan, wel te overwegen, of
de veemarkt en het abattoir daar wel op hun plaats zijn.
Spr. is niet tegen de oprichting van een veemarkt, maar
wel tegen de oprichting daarvan in den Belcrumpolder. Men
zou eens kunnen onderzoeken, of ze niet op de Gasthuis-
velden zou kunnen worden gehouden.
De heer HORNIX merkt op, dat de heer Feber zoo
juist heeft beweerd, dat de vestiging van de veemarkt in
den Belcrpmpolder de exploitatie van dien polder zal bevor
deren, en ook de heer Cohen heeft zich in dien zin uitge
laten. Spr. is het met die zienswijze niet eens; de menschen
zullen immers liever niet in de buurt van een abattoir en
een veemarkt gaan wonen. Spr. vindt dan ook dat argument
nogal kras. Voorts verklaart Spr. de flnancieele beschouwingen
van den Voorzitter erg scheef te vinden. Wanneer de vee
markt mislukt, blijft het nadeelig saldo niet tot f 5600.
beperkt; de halve ton, welke met de oprichting gemoeid is,
komt er dan nog bij,