838
27 SEPTEMBER 1924.
Ten slotte wensch ik nog mijn verontwaardiging uit te
spreken over de wijze, waarop hier ter stede en in den lande
geagiteerd is, als zouden belanghebbenden en wij geen oog
en gevoel hebben voor kunst en historie.
Dat deze intrekking de eenige weg is om ons doel te
bereiken, valt eenigermate te betreuren. Doch die droefenis
kan beperkt wezen. Immers deze verordening is onder een
kwaad gesternte geboren, op een moment, dat haar voor
naamste doel, behoud van den Begijnhof, vervallen was, zoo
het al ooit ernstig heeft bestaan. Bovendien is deze veror
dening niet van de fraaiste, daar zij zonder eenige schade
vergoeding het beschikkingsrecht over eigendommen ten deele
opheft. Zij is dus ons inziens te rigoristisch. Veel meer
zouden wij voelen voor een monumentenverordening als die
te Maastricht, waarbij de bedoeling is, dat een commissie
voortdurend waakzaam zij en in opbouwenden zin met tege
moetkoming van de gemeente zoo noodig voor het behoud
der monumenten werkt. Geenszins is het dus noodig, dat na
ntrekkiug van deze verordening Breda vervalt tot nietsdoen
op het gebied der monumentenzorg. Doch deze verordening,
als hebbende haar voornaamste doel verloren en als al te
rigoristisch, wordt naar ons oordeel thans het beste inge
trokken. Gelukkig, dat al diegenen, wie het om behoud van
den Hof te doen is, en dus niet om een of andere politiek,
geheel gerust kunnen zijn.
Nu zou ik eigenlijk met mijn voorstel moeten komen,
doch ik zie hier betrekkelijk veel plaatsen ledig; de heer
Hornix is wegens droeve familie-omstandigheden afwezig,
de heeren Speyart van Woerden en Zijlmans wegens
ambtsbezigheden of uitstedigheid en de heer Kooperberg
is nog niet geïnstalleerd; het zijn waarschijnlijk tegenstanders
van dit voorstel. Ik vind het niet fair van deze omstandig
heid gebruik te maken en zal uit collegialiteit tegenover
deze leden thans het voorstel niet doen. Wij willen afwach
ten, of binnen korten tijd de bevordering van de St. Rosa-