27 SEPTEMBER 1924. <£><^839 school haar beslag krijgt; mocht dit niet het geval zijn, dan kan dit voorstel altijd nog gedaan worden. De VOORZITTER merkt op, dat hetgeen de heer Van Luijtelaar in het midden brengt min of meer onverwacht komtde Raad zal er dan ook vermoedelijk niet over willen debatteeren. Enkele uitlatingen van den heer Van Luijte laar zijn echter van zoo aanvallende beteekenis, dat Spr., zonder er diep op in te gaan, ze toch niet geheel kan laten passeeren. Men kan moeilijk een verordening, welke eenmaal na behoorlijke overweging met algemeene stemmen is vast gesteld, op zij zetten. Dat ook door den heer Van Luijte laar c. s. deze verordening weloverwogen is, blijkt uit de destijds afgelegde verklaring, welke hierop neer kwam„Wij wenschen deze verordening, wetende, dat zij o. m. den Be gijnhof zal gelden, te steunen, doch wees soepel bij de toe passing." Dit laatste is gebeurd door aan den nieuwen Hof niet te veel vast te houden en onzerzijds bouw van de school mogelijk te maken door coulante verstrekking van grond. Wat nu de kwestie van het plaatsen op de lijst betreft, daarbij is het niet de vraag, of het monument direct gevaar loopt, doch of het een monument is, dat op de lijst behoort. Bij geen van de 30 monumenten, welke op de lijst gebracht zijn, is er sprake van direct gevaar, slechts bij één wel; den Begijnhof. Deze liep én blijkens teekeningen voor de te bouwen St. Rosaschool, èn blijkens het bezwaarschrift, èn blijkens de uitlatingen buiten den Raad en van den heer Van Groenendael in den Raad gedaan, wel degelijk gevaar. Het zou natuurlijk jammer zijn, wanneer deze ver ordening weder verdween en de grond hiervoor is al weinig redelijk, waar de heer Van Luijtelaar zelf haar, de toe passing voorziende, mede in het leven riep. De heer COHEN vraagt, wat er met de andere monu menten, welke van de lijst zijn afgevoerd, gebeurt, nu alleen het raadsbesluit betreffende het Begijnhof is geschorst. Voorts

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 839