892 17 OCTOBER 1924. het nu zoo voor te stellen alsof de'heer Van Luijtelaar niet meer argumenten had. De VOORZITTER doet daarop voorlezing van den be- wusten brief van den heer Van Luijtelaar. Men kan toch, volgens Spr., niet zeggen, dat dit schrijven overvloeit van argumenten. Er staat er eigenlijk geen een in en het is wel zwak, dat de leden, die ons standpunt bestrijden, zelf geen enkel motief aanbrengen. De heer KORTEWEG merkt op, dat in 1922 aan de school-Bouwerijstraat toch nog meer leerkrachten zijn aan gesteld, in weerwil van het feit, dat het getal leerlingen was achteruitgegaan De VOORZITTER bevestigt zulks en doet een opgaaf van de namen der onderwijzeressen, die in 1921 aan de school verbonden waren en van hen, die in 1922 aangesteld zijn geworden. De heer ZIJLMANS: Er heerscht daaromtrent een mis verstand. De VOORZITTER: Er kan niet gesproken worden van een misverstand ten opzichte van het aantal leerkrachten het schoolbestuur is ten deze niet zuinig geweest. De heer KORTEWEG wijst er op, dat, wijl het school bestuur over 1921 slechts één leerkracht heeft vergoed ge kregen, het thans op geen meerdere vergoeding aanspraak kan maken. De VOORZITTER: Het zou inderdaad geldwegsmijterij zijn, indien wij daartoe overgingen. De heer HORNIX: Niemand anders dan de gemeente

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 892