I
17 OCTOBER 1924.
29. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot toe
kenning eener vergoeding voor een boventallige leerkracht
aan de Chr. M. U. L. O. school in de Nieuwstraat over
het jaar 1922, luidende als volgt:
„Van het Bestuur der Chr. M. U. L. O. school in de
„Nieuwstraat ontvingen wij de hierbijgevoegde aanvrage om
„vergoeding uit de gemeentekas van één boventallige leer
kracht over het jaar 1922.
„Tot toelichting van dit verzoek moge het volgende dienen.
„Volgens art. 17 van het Koninklijk besluit van 31 De
cember 1920 (stbl. no. 952), houdende voorschriften ter
„uitvoering van de artt. 88 tot en met 104 der L. O. wet,
„moet een bijzonder schoolbestuur, wanneer dat aanspraak
„meent te kunnen maken op de gemeentelijke vergoeding
„wegens boventallige leerkrachten over het afgeloopen jaar,
„in de maand januari na afloop van dat jaar een verzoek
„aan het gemeentebestuur inzenden met overlegging van een
„afschrift van de aan den Minister ingezonden aanvrage,
„betreffende de rijksvergoeding over dat jaar. Binnen eene maand
„na ontvangst der beslissing van den Minister zendt het
„schoolbestuur een afschrift dier beslissing aan het gemeente
bestuur met opgaaf van de namen der onderwijzers, voor
„wie aanspraak wordt gemaakt op de gemeentelijke vergoe
ding en van het bedrag dier vergoeding.
„Door het Bestuur der school is verzuimd de eerste aan
vrage tijdig in te zenden, wijl het in de meening verkeerde,
„dat de school over 1922 aanspraak had op rijksvergoeding
„van 9 leerkrachten, in verband met het gemiddeld aantal
„leerlingen (211), hetwelk over dat jaar de school bezocht.
„Die meening is echter onjuist, want het aantal verplichte
„leerkrachten wordt berekend naar het gemiddeld aantal
„leerlingen over het voorafgaand kalenderjaar, hetwelk voor
„de school Nieuwstraat 183 bedroeg.
„Om die reden kreeg het schoolbestuur over 1922 slechts
„8 in plaats van 9 leerkrachten vergoed.
„Het wil ons voorkomen, dat dit administratief verzuim
