896 17 OCTOBER 1924. „van het schoolbestuur niet als eene zoodanige fout moet „worden aangerekend, dat het verzoek om die reden behoort „te worden afgewezen. „Lettende op de omstandigheid, dat de wet nog slechts „kort in werking is en dat vroeger als maatstaf voor de „berekening van het aantal leerkrachten gold het aantal kin- „deren, dat op 15 Januari van het loopende jaar als werkelijk „schoolgaande bekend stond, mag worden aangenomen, dat „het schoolbestuur te goeder trouw in verzuim is en dat dit „verzuim op zich zelf niet een reden behoeft te zijn, om het „verzoek af te wijzen. „Volgens de algemeen geldende en ook door de regeering „als juist erkende interpretatie, is de toestand aldus: „De openbare M. U. L. O. school aan de Houtmarkt „had over 1921 19 leerkrachten voor 410 kinderen of ge- „middeld per leerkracht 21.6 kinderen. „De Chr. M. U. L. O. school in de Nieuwstraat had 183 „leerlingen, gedeeld door 21.6 8.47 leerkrachten of, naar „beneden afgerond, zijnde minder dan 1/2, 8 leerkrachten. „Het Rijk heeft 8 leerkrachten vergoed, zoodat de boven tallige leerkracht niet voor vergoeding van de gemeente „in aanmerking zou kunnen komen. „Naar de destijds door den gemeenteraad en ook door „Gedeputeerde Staten aangenomen interpretatie heeft het „schoolbestuur over 1921 van de gemeente vergoed gekregen „één boventallige leerkracht. Het bestuur zal dus, volgens „deze interpretatie, ook over de jaren 1922 en 1923 nog op „vergoeding van één boventallige leerkracht aanspraak kun- „nen maken. „Indien de raad deze interpretatie wenscht te handhaven, „hebben wij de eer U in overweging te geven aan het school- „bestuur voornoemd toe te kennen de vergoeding voor één „boventallige leerkracht over 1922 ten bedrage van f 1920.—." De VOORZITTER merkt op, dat hieruit kan blijken, hoezeer Burgemeester en Wethouders bezield zijn met den

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 896