17 OCTOBER 1924. I897 wil om den bijzonderen schoolbesturen tegemoet te komen. Zonder verdere opmerkingen wordt conform het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 30. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot vast stelling der gemeentelijke vergoedingen ex art. 101 der L. O. wet 1920 aan de bijzondere schoolbesturen over het jaar 1922, luidende als volgt: „Krachtens art. 101 der L. O. wet 1920 wordt vergoed „aan de besturen der bijzondere scholen de kosten van in standhouding, met uitzondering van de jaarwedden en „wedden der onderwijzers. Deze kosten zijn beperkt tot die „genoemd in het 5e lid van genoemd artikel. „De wijze van berekening wordt aangegeven in .het 2e „lid van meergenoemd artikel en bedraagt het gemiddeld „bedrag per leerling van de kosten der overeenkomstige „openbare lagere scholen. Tot grondslag wordt genomen „het gemiddeld getal leerlingen volgens den maatstaf van „art. 28, alzoo in dit geval waar het betreft de vergoeding „over 1922, het gemiddeld aantal leerlingen over 1921. „Dit gemiddelde bedroeg voor de openbare gewone lagere „scholen 1781, terwijl de totale kosten dier scholen f 29.495.73 „bedroegen. Deze bedragen zijn voor de openbare U. L. O. „School 73 en f 4148.77, zoodat de gemiddelde kosten per „leerling der openbare gewone lagere scholen zijn f 16.55 „en der openbare U. L. O. School f 56.83. „Behalve deze soorten scholen worden nog in stand ge- „houden bijzondere M. U. L. O. Scholen. Op het voetspoor „van art. 201 der L. O. Wet 1920, zooals dit is gewijzigd „door de wet van 30 Juni 1924 St.bl. Nr. 319, zijn deze „voor de berekening der vergoeding beschouwd als een „samenstel van een U. L. O. School (de kopklassen) en een „G. L. O. School (de lagere klassen). „In mindering van de aldus berekende vergoeding komt „hetgeen de verschillende schoolbesturen over 1922 reeds

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1924 | | pagina 897